Benennen auf niederländisch
Übersetzung: benennen, Wörterbuch: deutsch » niederländisch
Eingangssprache:
deutsch
Zielsprache:
niederländisch
Übersetzungen:
schreeuw, kreet, opbellen, roep, noemen, benaming, naam, naamwoord, heten, roepen, benoemen, aanwijzen, aanduiden, wijzen, te wijzen, wijzen die
- Wie sagt man benennen auf niederländisch?
- Wie übersetzt man benennen ins niederländische?
- Aussprache von benennen (auf niederländisch)
- Was ist das niederländische Wort für benennen?
Verwandte Wörter
Andere Sprachen
Verwandte Wörter / Bedeutung: benennen
benennen antonyme, benennen auf albanisch, benennen auf türkisch, benennen bedeutung, benennen duden, benennen sprachwörterbuch niederländisch, benennen auf niederländisch
Übersetzungen
- beneidet auf niederländisch - benijd, benijde, begeerde, jaloers op, benijdenswaardige niveaus
- beneidete auf niederländisch - benijd, benijde, begeerde, jaloers op, benijdenswaardige niveaus
- benennt auf niederländisch - aanwijzen, aanduiden, wijzen, te wijzen, wijzen die
- benennung auf niederländisch - benaming, naam, naamwoord, aanwijzing, aanduiding, de aanwijzing, benoeming
Zufällige Wörter
Benennen auf niederländisch - Wörterbuch: deutsch » niederländisch
Übersetzungen: schreeuw, kreet, opbellen, roep, noemen, benaming, naam, naamwoord, heten, roepen, benoemen, aanwijzen, aanduiden, wijzen, te wijzen, wijzen die
Übersetzungen: schreeuw, kreet, opbellen, roep, noemen, benaming, naam, naamwoord, heten, roepen, benoemen, aanwijzen, aanduiden, wijzen, te wijzen, wijzen die