Heimat auf niederländisch
Übersetzung: heimat, Wörterbuch: deutsch » niederländisch
Eingangssprache:
deutsch
Zielsprache:
niederländisch
Übersetzungen:
leggen, woning, zetten, logies, plaatsen, betrekking, zitplaats, gezin, ruimte, oord, lokaliteit, houding, huishouden, huiswaarts, onderkomen, plaats, huis, thuis, naar huis, Startpagina
- Wie sagt man heimat auf niederländisch?
- Wie übersetzt man heimat ins niederländische?
- Aussprache von heimat (auf niederländisch)
- Was ist das niederländische Wort für heimat?
Verwandte Wörter
Andere Sprachen
Verwandte Wörter / Bedeutung: heimat
andere heimat, die andere heimat, die heimat, edgar reitz, heimat antonyme, heimat sprachwörterbuch niederländisch, heimat auf niederländisch
Übersetzungen
- heimarbeiter auf niederländisch - buitenwerker, thuiswerker
- heimarbeiterin auf niederländisch - thuis, huis, naar huis, woning, Startpagina
- heimatland auf niederländisch - vaderland, geboorteland, thuisland, land, binnenlandse
- heimatlich auf niederländisch - inheems, inlands, inboorling, autochtoon, inlander, oerbewoner, binnenlands, ...
Zufällige Wörter
Heimat auf niederländisch - Wörterbuch: deutsch » niederländisch
Übersetzungen: leggen, woning, zetten, logies, plaatsen, betrekking, zitplaats, gezin, ruimte, oord, lokaliteit, houding, huishouden, huiswaarts, onderkomen, plaats, huis, thuis, naar huis, Startpagina
Übersetzungen: leggen, woning, zetten, logies, plaatsen, betrekking, zitplaats, gezin, ruimte, oord, lokaliteit, houding, huishouden, huiswaarts, onderkomen, plaats, huis, thuis, naar huis, Startpagina