Selbstvertrauen auf niederländisch
Übersetzung: selbstvertrauen, Wörterbuch: deutsch » niederländisch
Eingangssprache:
deutsch
Zielsprache:
niederländisch
Übersetzungen:
vertrouwelijkheid, gezag, geloof, volmacht, vertrouwen, bureau, verzekering, zekerheid, machtiging, autoriteit, bevoegdheid, bureel, fiducie, kantoor, mandaat, zelfvertrouwen, het zelfvertrouwen, zelfvertrouwen te, zelfbewustzijn, van zelfvertrouwen
- Wie sagt man selbstvertrauen auf niederländisch?
- Wie übersetzt man selbstvertrauen ins niederländische?
- Aussprache von selbstvertrauen (auf niederländisch)
- Was ist das niederländische Wort für selbstvertrauen?
Verwandte Wörter
Andere Sprachen
Verwandte Wörter / Bedeutung: selbstvertrauen
kein selbstvertrauen, mehr selbstvertrauen, mehr selbstvertrauen gewinnen, rolf merkle, selbstbewusstsein, selbstvertrauen sprachwörterbuch niederländisch, selbstvertrauen auf niederländisch
Übersetzungen
- selbstversuch auf niederländisch - zelfs proberen, eens proberen, eens te proberen, zelfs maar te proberen, proberen zelfs
- selbstverteidigung auf niederländisch - zelfverdediging, uit zelfverdediging, van zelfverdediging
- selbstverwaltung auf niederländisch - zelfbestuur, zelfadministratie, zelftoediening, zelf toedienen, de zelftoediening
- selbstverwirklichung auf niederländisch - zelfrealisatie, zelfverwerkelijking, zelfverwezenlijking, zelfontplooiing
Zufällige Wörter
Selbstvertrauen auf niederländisch - Wörterbuch: deutsch » niederländisch
Übersetzungen: vertrouwelijkheid, gezag, geloof, volmacht, vertrouwen, bureau, verzekering, zekerheid, machtiging, autoriteit, bevoegdheid, bureel, fiducie, kantoor, mandaat, zelfvertrouwen, het zelfvertrouwen, zelfvertrouwen te, zelfbewustzijn, van zelfvertrouwen
Übersetzungen: vertrouwelijkheid, gezag, geloof, volmacht, vertrouwen, bureau, verzekering, zekerheid, machtiging, autoriteit, bevoegdheid, bureel, fiducie, kantoor, mandaat, zelfvertrouwen, het zelfvertrouwen, zelfvertrouwen te, zelfbewustzijn, van zelfvertrouwen