Équiper en néerlandais
Traduction: équiper, Dictionnaire: français » néerlandais
Langue de départ:
français
Langue d'arrivée:
néerlandais
Traductions:
adapteren, aanpassen, bestellen, bezorging, toerusten, aanval, leveren, bevoorrading, uitrusten, monteren, verschaffen, beroerte, aanbrengen, proviandering, toevoeren, meegeven, rusten, uit te rusten, te rusten
Mots associés
Autres langues
Mots associés / Définition (def): équiper
synonyme équiper, équiper antonymes, équiper compagnon skyrim, équiper en anglais, équiper grammaire, équiper dictionnaire de langue néerlandais, équiper en néerlandais
Traductions
- équipements en néerlandais - accommodatie, uitrusting, inrichting, voorzieningen, faciliteiten, voorzieningen zijn, outillage, ...
- équipent en néerlandais - uitrusten, uitvoeren, toerusten, rusten, uit te rusten, te rusten
- équipez en néerlandais - uitvoeren, toerusten, uitrusten, rusten, uit te rusten, te rusten
- équipons en néerlandais - uitvoeren, toerusten, uitrusten, rusten, uit te rusten, te rusten
Mots aléatoires
Équiper en néerlandais - Dictionnaire: français » néerlandais
Traductions: adapteren, aanpassen, bestellen, bezorging, toerusten, aanval, leveren, bevoorrading, uitrusten, monteren, verschaffen, beroerte, aanbrengen, proviandering, toevoeren, meegeven, rusten, uit te rusten, te rusten
Traductions: adapteren, aanpassen, bestellen, bezorging, toerusten, aanval, leveren, bevoorrading, uitrusten, monteren, verschaffen, beroerte, aanbrengen, proviandering, toevoeren, meegeven, rusten, uit te rusten, te rusten