Auxiliateur en néerlandais
Traduction: auxiliateur, Dictionnaire: français » néerlandais
Langue de départ:
français
Langue d'arrivée:
néerlandais
Traductions:
bijkomstig, assistent, adjunct, helper, secundair, bijkomend, aanhangsel, hulp, bijbehorend
Mots associés
Autres langues
Mots associés / Définition (def): auxiliateur
auxiliateur antonymes, auxiliateur grammaire, auxiliateur mots croisés, auxiliateur signification, auxiliateur synonyme, auxiliateur dictionnaire de langue néerlandais, auxiliateur en néerlandais
Traductions
- auvent en néerlandais - luifel, keet, tent, huisje, kraam, loods, schuur, ...
- auxiliaire en néerlandais - toedoen, aanhangsel, heul, assistent, bijbehorend, meer, zorg, ...
- avachi en néerlandais - slap, hinken, limpen, limp, mank
- avaient en néerlandais - had, hadden, gehad, moest, moesten
Mots aléatoires
Auxiliateur en néerlandais - Dictionnaire: français » néerlandais
Traductions: bijkomstig, assistent, adjunct, helper, secundair, bijkomend, aanhangsel, hulp, bijbehorend
Traductions: bijkomstig, assistent, adjunct, helper, secundair, bijkomend, aanhangsel, hulp, bijbehorend