Désaccoupler en néerlandais
Traduction: désaccoupler, Dictionnaire: français » néerlandais
Langue de départ:
français
Langue d'arrivée:
néerlandais
Traductions:
delen, splijten, afscheiden, verdelen, schiften, afgezonderd, scheiden, doorklieven, splitsen, afbreken, opsplitsen, afzonderen, afzonderlijk, ontkoppelen, afkoppelen, loskoppelen, los te koppelen, te ontkoppelen
Mots associés
Autres langues
Mots associés / Définition (def): désaccoupler
désaccoupler anglais, désaccoupler antonymes, désaccoupler cardan, désaccoupler définition, désaccoupler grammaire, désaccoupler dictionnaire de langue néerlandais, désaccoupler en néerlandais
Traductions
- désaccord en néerlandais - geschil, meningsverschil, onenigheid, niet eens, verschil van mening
- désaccoutumer en néerlandais - afleren, afwennen, ontwennen
- désactivation en néerlandais - deactivatie, deactivering, deactiveren, uitschakelen, uitschakeling
Mots aléatoires
Désaccoupler en néerlandais - Dictionnaire: français » néerlandais
Traductions: delen, splijten, afscheiden, verdelen, schiften, afgezonderd, scheiden, doorklieven, splitsen, afbreken, opsplitsen, afzonderen, afzonderlijk, ontkoppelen, afkoppelen, loskoppelen, los te koppelen, te ontkoppelen
Traductions: delen, splijten, afscheiden, verdelen, schiften, afgezonderd, scheiden, doorklieven, splitsen, afbreken, opsplitsen, afzonderen, afzonderlijk, ontkoppelen, afkoppelen, loskoppelen, los te koppelen, te ontkoppelen