Différencier en néerlandais

Traduction: différencier, Dictionnaire: français » néerlandais

Langue de départ:
français
Langue d'arrivée:
néerlandais
Traductions:
splijten, afbreken, afscheiden, afgezonderd, doorklieven, schiften, splitsen, onderkennen, opsplitsen, delen, afzonderlijk, afzonderen, onderscheiden, verdelen, scheiden, waarnemen, onderscheid maken, onderscheid, differentiëren, te onderscheiden
Différencier en néerlandais
Mots associés
Autres langues

Mots associés / Définition (def): différencier

comment différencier, différencier anglais, différencier antonymes, différencier conjugaison, différencier définition, différencier dictionnaire de langue néerlandais, différencier en néerlandais

Traductions

  • différence en néerlandais - distinctie, dispuut, gaping, onderscheid, verschil, redetwist, onderbreking, ...
  • différenciation en néerlandais - distinctie, onderscheiding, differentiatie, onderscheid, voornaamheid, differentiëring, de differentiatie, ...
  • différend en néerlandais - herrie, disputeren, redetwist, onderbreking, debat, conflict, kamp, ...
  • différent en néerlandais - allerlei, afwisselend, afschuwelijk, uitgesproken, afzonderen, menigvuldig, afzonderlijk, ...
Mots aléatoires
Différencier en néerlandais - Dictionnaire: français » néerlandais
Traductions: splijten, afbreken, afscheiden, afgezonderd, doorklieven, schiften, splitsen, onderkennen, opsplitsen, delen, afzonderlijk, afzonderen, onderscheiden, verdelen, scheiden, waarnemen, onderscheid maken, onderscheid, differentiëren, te onderscheiden