Fais en néerlandais
Traduction: fais, Dictionnaire: français » néerlandais
Langue de départ:
français
Langue d'arrivée:
néerlandais
Traductions:
uitrichten, betrachten, maken, laten, uitvoeren, aanwenden, beoefenen, uitbrengen, uitoefenen, aanmaken, bedrijven, doen, do, te doen, doen zijn, doet
Mots associés
Autres langues
Mots associés / Définition (def): fais
fais antonymes, fais dodo, fais grammaire, fais la poule, fais le, fais dictionnaire de langue néerlandais, fais en néerlandais
Traductions
- faire en néerlandais - zitten, afmaken, afloop, fokken, grootbrengen, verrichting, tip, ...
- faire-part en néerlandais - aankondiging, betuiging, bericht, uitspraak, declaratie, openbaarmaking, aangifte, ...
- faisable en néerlandais - uitvoerbaar, doenlijk, haalbaar, mogelijk, haalbaar is
- faisan en néerlandais - fazant, Pheasant, fazanten, de Fazant, fazant van
Mots aléatoires
Fais en néerlandais - Dictionnaire: français » néerlandais
Traductions: uitrichten, betrachten, maken, laten, uitvoeren, aanwenden, beoefenen, uitbrengen, uitoefenen, aanmaken, bedrijven, doen, do, te doen, doen zijn, doet
Traductions: uitrichten, betrachten, maken, laten, uitvoeren, aanwenden, beoefenen, uitbrengen, uitoefenen, aanmaken, bedrijven, doen, do, te doen, doen zijn, doet