Faisceau en néerlandais
Traduction: faisceau, Dictionnaire: français » néerlandais
Langue de départ:
français
Langue d'arrivée:
néerlandais
Traductions:
bundel, spaak, bos, overvloed, mutsaard, straal, schoof, pakje, onderlegger, garf, balk, wis, ribbe, pakket, brandstapel, pak, beam, lichtbundel
Mots associés
Autres langues
Mots associés / Définition (def): faisceau
attelage, autoradio, branchement attelage, branchement faisceau attelage, faisceau antonymes, faisceau dictionnaire de langue néerlandais, faisceau en néerlandais
Traductions
- faisan en néerlandais - fazant, Pheasant, fazanten, de Fazant, fazant van
- faisant en néerlandais - doen, doend, doet, het doen, te doen
- faiseur en néerlandais - maker, theevoorzieningen, fabrikant, koffiezetapparaat, theefaciliteiten
- faisons en néerlandais - uitbrengen, maken, bedrijven, beoefenen, doen, uitvoeren, aanmaken, ...
Mots aléatoires
Faisceau en néerlandais - Dictionnaire: français » néerlandais
Traductions: bundel, spaak, bos, overvloed, mutsaard, straal, schoof, pakje, onderlegger, garf, balk, wis, ribbe, pakket, brandstapel, pak, beam, lichtbundel
Traductions: bundel, spaak, bos, overvloed, mutsaard, straal, schoof, pakje, onderlegger, garf, balk, wis, ribbe, pakket, brandstapel, pak, beam, lichtbundel