Fluctuer en néerlandais
Traduction: fluctuer, Dictionnaire: français » néerlandais
Langue de départ:
français
Langue d'arrivée:
néerlandais
Traductions:
zwaaien, zwiepen, zwieren, slingeren, schokken, schommelen, fluctueren, variëren, fluctueert, schommelt
Mots associés
Autres langues
Mots associés / Définition (def): fluctuer
fluctuer anglais, fluctuer antonymes, fluctuer conjugaison, fluctuer définition, fluctuer définition synonyme, fluctuer dictionnaire de langue néerlandais, fluctuer en néerlandais
Traductions
- flou en néerlandais - obscuur, onbepaald, heiig, dampig, mistig, donker, nevelig, ...
- fluctuation en néerlandais - schommeling, bloedaandrang, toevloed, aandrang, fluctuatie, schommelingen, constant, ...
- fluet en néerlandais - kieskeurig, soepel, kies, sprietig, zwak, mager, luchtig, ...
- fluide en néerlandais - stromend, dun, vloeistof, vloeibaar, vloeiend, fluïdum, vocht, ...
Mots aléatoires
Fluctuer en néerlandais - Dictionnaire: français » néerlandais
Traductions: zwaaien, zwiepen, zwieren, slingeren, schokken, schommelen, fluctueren, variëren, fluctueert, schommelt
Traductions: zwaaien, zwiepen, zwieren, slingeren, schokken, schommelen, fluctueren, variëren, fluctueert, schommelt