Maîtriser en néerlandais

Traduction: maîtriser, Dictionnaire: français » néerlandais

Langue de départ:
français
Langue d'arrivée:
néerlandais
Traductions:
temmen, mennen, bewind, beheersen, origineel, richten, aanvoeren, voorschrijven, volgorde, handvat, klink, principe, bevelen, apart, overmeesteren, zwiepen, controle, control, de controle, besturing
Maîtriser en néerlandais
Mots associés
Autres langues

Mots associés / Définition (def): maîtriser

maîtriser anglais, maîtriser antonymes, maîtriser conjugaison, maîtriser grammaire, maîtriser le canon eos 5d mark iii, maîtriser dictionnaire de langue néerlandais, maîtriser en néerlandais

Traductions

  • maîtrise en néerlandais - controle, titel, kop, opdracht, verordenen, aangrijpen, bestuur, ...
  • maîtrisent en néerlandais - baas, heer, oorspronkelijk, meester, patroon, rector, grootmeester, ...
  • maïs en néerlandais - likdoorn, eelt, maïs, korrel, tarwe, weit, eksteroog, ...
  • me en néerlandais - enkeling, knul, me, snuiter, ziel, menselijk, sujet, ...
Mots aléatoires
Maîtriser en néerlandais - Dictionnaire: français » néerlandais
Traductions: temmen, mennen, bewind, beheersen, origineel, richten, aanvoeren, voorschrijven, volgorde, handvat, klink, principe, bevelen, apart, overmeesteren, zwiepen, controle, control, de controle, besturing