Marcher en néerlandais
Traduction: marcher, Dictionnaire: français » néerlandais
Langue de départ:
français
Langue d'arrivée:
néerlandais
Traductions:
halm, langsgaan, proef, afstammen, actie, verroeren, lentemaand, aangeven, passeren, poging, examen, beweging, bewegen, karren, beproeving, uitbrengen, wandelen, lopen, wandeling, loop, te lopen
Mots associés
Autres langues
Mots associés / Définition (def): marcher
apprendre a marcher, brico marcher, comment marcher, faire marcher, le marcher, marcher dictionnaire de langue néerlandais, marcher en néerlandais
Traductions
- marchent en néerlandais - mars, lopen, marcheren, tippelen, wandelen, wandeling, loop, ...
- marchepied en néerlandais - opstap, pas, voetstap, tree, treden, maat, stap, ...
- marcheur en néerlandais - voetganger, wandelaar, looprek, leurder, walker, rollator
- marchez en néerlandais - marcheren, mars, tippelen, lopen, wandelen, wandeling, loop, ...
Mots aléatoires
Marcher en néerlandais - Dictionnaire: français » néerlandais
Traductions: halm, langsgaan, proef, afstammen, actie, verroeren, lentemaand, aangeven, passeren, poging, examen, beweging, bewegen, karren, beproeving, uitbrengen, wandelen, lopen, wandeling, loop, te lopen
Traductions: halm, langsgaan, proef, afstammen, actie, verroeren, lentemaand, aangeven, passeren, poging, examen, beweging, bewegen, karren, beproeving, uitbrengen, wandelen, lopen, wandeling, loop, te lopen