Obturer en néerlandais
Traduction: obturer, Dictionnaire: français » néerlandais
Langue de départ:
français
Langue d'arrivée:
néerlandais
Traductions:
toedoen, stoppen, stopplaats, staken, afbreken, aanhouden, rob, nabij, statie, opheffen, station, aflaten, dichtbij, besluiten, naast, slot, zegel, zeehond, afdichting, seal, verzegeling
Mots associés
Autres langues
Mots associés / Définition (def): obturer
obturer antonymes, obturer définition, obturer définition wikipedia, obturer grammaire, obturer mots croisés, obturer dictionnaire de langue néerlandais, obturer en néerlandais
Traductions
- obturateur en néerlandais - kruin, luik, top, hoogtepunt, afsluiten, topje, kroon, ...
- obturation en néerlandais - afdichting, verzegelen, verzegeling, afdichten, het verzegelen
- obtus en néerlandais - schemerig, simpel, toonloos, vermoeiend, stom, oprecht, dof, ...
- obus en néerlandais - schelp, beschieten, huisje, schild, schaal, rugschild, granaat, ...
Mots aléatoires
Obturer en néerlandais - Dictionnaire: français » néerlandais
Traductions: toedoen, stoppen, stopplaats, staken, afbreken, aanhouden, rob, nabij, statie, opheffen, station, aflaten, dichtbij, besluiten, naast, slot, zegel, zeehond, afdichting, seal, verzegeling
Traductions: toedoen, stoppen, stopplaats, staken, afbreken, aanhouden, rob, nabij, statie, opheffen, station, aflaten, dichtbij, besluiten, naast, slot, zegel, zeehond, afdichting, seal, verzegeling