Pratiquer en néerlandais
Traduction: pratiquer, Dictionnaire: français » néerlandais
Langue de départ:
français
Langue d'arrivée:
néerlandais
Traductions:
ambt, opdraven, functie, doel, uitbrengen, baan, uitoefenen, verkrijgen, toepassen, honk, uitrichten, afwerpen, usance, tewerkstelling, werkkring, besteden, praktijk, beoefening, de praktijk, praktijken, practice
Mots associés
Autres langues
Mots associés / Définition (def): pratiquer
pratiquer anglais, pratiquer antonymes, pratiquer conjugaison, pratiquer définition, pratiquer en anglais, pratiquer dictionnaire de langue néerlandais, pratiquer en néerlandais
Traductions
- pratiquement en néerlandais - schier, bijna, zowat, haast, welhaast, praktisch, vrijwel, ...
- pratiquent en néerlandais - aanwenden, doorvoeren, praktijk, beoefening, de praktijk, praktijken, practice
- pratiques en néerlandais - praktijken, practices, werkwijzen, praktijk, gedragingen
- pratiquez en néerlandais - aanwenden, doorvoeren, praktijk, beoefening, de praktijk, praktijken, practice
Mots aléatoires
Pratiquer en néerlandais - Dictionnaire: français » néerlandais
Traductions: ambt, opdraven, functie, doel, uitbrengen, baan, uitoefenen, verkrijgen, toepassen, honk, uitrichten, afwerpen, usance, tewerkstelling, werkkring, besteden, praktijk, beoefening, de praktijk, praktijken, practice
Traductions: ambt, opdraven, functie, doel, uitbrengen, baan, uitoefenen, verkrijgen, toepassen, honk, uitrichten, afwerpen, usance, tewerkstelling, werkkring, besteden, praktijk, beoefening, de praktijk, praktijken, practice