Tir in het nederlands

Vertaling: tir, Woordenboek: frans » nederlands

Brontaal:
frans
Doeltaal:
nederlands
Vertalingen:
prop, vlam, ontslaan, schieten, opwinding, schot, vuurzee, ontzetten, vuur, ijver, paffen, vuren, gissing, ontslag, ambitie, royeren, afvuren, bakken, stoken, het afvuren
Tir in het nederlands
Verwante woorden

Vertalingen

  • boa in het nederlands - boa, Boa van, de Boa, veerboa, de Boa van
  • dental in het nederlands - getand, tand-, tandheelkundige, tandheelkunde, tand, dentale
  • gagnons in het nederlands - verdienen, behalen, winnen, overwinning, Win, winst, wint
  • juger in het nederlands - poging, zinsnede, toets, geloven, denken, proef, inspanning, ...
Willekeurige woorden
Tir in het nederlands - Woordenboek: frans » nederlands
Vertalingen: prop, vlam, ontslaan, schieten, opwinding, schot, vuurzee, ontzetten, vuur, ijver, paffen, vuren, gissing, ontslag, ambitie, royeren, afvuren, bakken, stoken, het afvuren