Discutir in het nederlands

discurso in het nederlands - nomenclatuur, terminologie, oratie, spreken, spreektrant, rede, adres, ...
discusión in het nederlands - preek, twist, debat, toespraak, bespreking, sermoen, discussie, ...
discípulo in het nederlands - student, wetenschapper, leerling, discipel, aanhanger, geleerde, adept, ...
disecar in het nederlands - doorsnijden, ontleden, te ontleden, dissecteren, ontrafelen, ontleed

Willekeurige woorden

erbarmen

gebouw

doortrekken in het engels

patent in het engels

steg in het engels

uitwassen in het engels

Discutir in het nederlands - Woordenboek: spaans » nederlands
Vertalingen: redetwisten, bespreken, discuteren, debat, twisten, disputeren, krakelen, argumenteren, discussiëren, te bespreken, discussieer, praten