Abréger en néerlandais
Traduction: abréger, Dictionnaire: français » néerlandais
Langue de départ:
français
Langue d'arrivée:
néerlandais
Traductions:
bekorten, inkorten, bruusk, afkorten, beknotten, beperken, verkorten, kort, inkrimpen, korten, begrenzen, kortstondig, te verkorten, te korten
Mots associés
Autres langues
Mots associés / Définition (def): abréger
abréger antonymes, abréger définition, abréger grammaire, abréger la vie, abréger les mots, abréger dictionnaire de langue néerlandais, abréger en néerlandais
Traductions
- abrégeant en néerlandais - verkorten, verkortend, het verkorten, verkorten van, het overbruggen
- abrégement en néerlandais - afkorting, verkorting, bekorting, bekorting der, bekort
- abrégez en néerlandais - inkorten, afkorten, bekorten, inkrimpen, verkorten, afkorting, afkorting voor, ...
Mots aléatoires
Abréger en néerlandais - Dictionnaire: français » néerlandais
Traductions: bekorten, inkorten, bruusk, afkorten, beknotten, beperken, verkorten, kort, inkrimpen, korten, begrenzen, kortstondig, te verkorten, te korten
Traductions: bekorten, inkorten, bruusk, afkorten, beknotten, beperken, verkorten, kort, inkrimpen, korten, begrenzen, kortstondig, te verkorten, te korten