Appeler en néerlandais

Traduction: appeler, Dictionnaire: français » néerlandais

Langue de départ:
français
Langue d'arrivée:
néerlandais
Traductions:
produceren, aanbieding, uitvoeren, aanstoken, tarten, aanroepen, roepen, uitnodigen, schare, provoceren, wensen, naam, troep, benoemen, veroorzaken, uitdrukking, telefoontje, roep, telefoongesprek, oproepen
Appeler en néerlandais
Mots associés
Autres langues

Mots associés / Définition (def): appeler

appel, appeler antonymes, appeler belgique, appeler bouygues, appeler conjugaison, appeler dictionnaire de langue néerlandais, appeler en néerlandais

Traductions

  • appelai en néerlandais - riep, genoemd, heet, genaamd, noemde
  • appelant en néerlandais - carrière, loopbaan, appellant, rekwirante, rekwirant, verzoekster, verzoeker
  • appelez en néerlandais - schreeuw, benoemen, roepen, noemen, heten, opbellen, kreet, ...
  • appellation en néerlandais - term, roepen, noemen, vakterm, benaming, naamwoord, naam, ...
Mots aléatoires
Appeler en néerlandais - Dictionnaire: français » néerlandais
Traductions: produceren, aanbieding, uitvoeren, aanstoken, tarten, aanroepen, roepen, uitnodigen, schare, provoceren, wensen, naam, troep, benoemen, veroorzaken, uitdrukking, telefoontje, roep, telefoongesprek, oproepen