Apposer en néerlandais
Traduction: apposer, Dictionnaire: français » néerlandais
Langue de départ:
français
Langue d'arrivée:
néerlandais
Traductions:
aanhechten, kameraad, belenden, zetten, benutten, affix, bijtellen, optellen, opleggen, aandoen, kornuit, aanhechtsel, aanspannen, aansluiten, maat, partner, hechten, brengen, aanbrengen, brengt
Mots associés
Autres langues
Mots associés / Définition (def): apposer
aposer, apposer antonymes, apposer conjugaison, apposer def, apposer définition, apposer dictionnaire de langue néerlandais, apposer en néerlandais
Traductions
- apportées en néerlandais - gemaakt, maakte, gemaakte, gedaan, maakten
- apportés en néerlandais - gemaakt, maakte, gemaakte, gedaan, maakten
- apposition en néerlandais - toepassing, aanwending, bijstelling, aanhechting, appositie, aanbrenging, bijvoeging
- apprenant en néerlandais - leerling, lerende, leerder, cursist, student
Mots aléatoires
Apposer en néerlandais - Dictionnaire: français » néerlandais
Traductions: aanhechten, kameraad, belenden, zetten, benutten, affix, bijtellen, optellen, opleggen, aandoen, kornuit, aanhechtsel, aanspannen, aansluiten, maat, partner, hechten, brengen, aanbrengen, brengt
Traductions: aanhechten, kameraad, belenden, zetten, benutten, affix, bijtellen, optellen, opleggen, aandoen, kornuit, aanhechtsel, aanspannen, aansluiten, maat, partner, hechten, brengen, aanbrengen, brengt