Arguer en néerlandais
Traduction: arguer, Dictionnaire: français » néerlandais
Langue de départ:
français
Langue d'arrivée:
néerlandais
Traductions:
disputeren, deduceren, krakelen, besluiten, afhandelen, concluderen, argumenteren, abstraheren, twisten, redetwisten, afwikkelen, afleiden, betogen, beweren, aanvoeren, redeneren
Mots associés
Autres langues
Mots associés / Définition (def): arguer
arguer antonymes, arguer conjugaison, arguer de, arguer de définition, arguer du fait, arguer dictionnaire de langue néerlandais, arguer en néerlandais
Traductions
- argue en néerlandais - stelt, betoogt, pleit, beweert, voert
- arguent en néerlandais - disputeren, redetwisten, krakelen, twisten, argumenteren, betogen, beweren, ...
- arguez en néerlandais - krakelen, twisten, argumenteren, disputeren, redetwisten, Arguez
- argument en néerlandais - materie, vergenoegd, getuigenis, essentie, staven, argument, korting, ...
Mots aléatoires
Arguer en néerlandais - Dictionnaire: français » néerlandais
Traductions: disputeren, deduceren, krakelen, besluiten, afhandelen, concluderen, argumenteren, abstraheren, twisten, redetwisten, afwikkelen, afleiden, betogen, beweren, aanvoeren, redeneren
Traductions: disputeren, deduceren, krakelen, besluiten, afhandelen, concluderen, argumenteren, abstraheren, twisten, redetwisten, afwikkelen, afleiden, betogen, beweren, aanvoeren, redeneren