Causeur en néerlandais
Traduction: causeur, Dictionnaire: français » néerlandais
Langue de départ:
français
Langue d'arrivée:
néerlandais
Traductions:
gebieder, baas, chef, aanvoerder, praatziek, interessante gesprekspartner, meester om te praten, conversationalist, prater, gesprekspartner
Mots associés
Autres langues
Mots associés / Définition (def): causeur
atlantico, boulevard voltaire, causeur antonymes, causeur aymeric caron, causeur brighelli, causeur dictionnaire de langue néerlandais, causeur en néerlandais
Traductions
- causer en néerlandais - conversatie, oprichten, aanleggen, rechtsgeding, uittarten, aanleiding, aanrichten, ...
- causerie en néerlandais - tweegesprek, babbelen, conversatie, voordracht, opbellen, praten, interviewen, ...
- causeuse en néerlandais - rustbank, canapé, divan, tweepersoonsstoel, love seat
- causez en néerlandais - veldtocht, aanrichten, doen, houden, campagne, oorzaak, verloop, ...
Mots aléatoires
Causeur en néerlandais - Dictionnaire: français » néerlandais
Traductions: gebieder, baas, chef, aanvoerder, praatziek, interessante gesprekspartner, meester om te praten, conversationalist, prater, gesprekspartner
Traductions: gebieder, baas, chef, aanvoerder, praatziek, interessante gesprekspartner, meester om te praten, conversationalist, prater, gesprekspartner