Cocher en néerlandais
Traduction: cocher, Dictionnaire: français » néerlandais
Langue de départ:
français
Langue d'arrivée:
néerlandais
Traductions:
geselen, chauffeur, conducteur, bedwingen, doorroeren, bestuurder, beteugelen, omroeren, betomen, roeren, zweep, controleren, checken, controle, nagaan, te controleren
Mots associés
Autres langues
Mots associés / Définition (def): cocher
case a cocher, case cocher, case cocher excel, case cocher word, case à cocher, cocher dictionnaire de langue néerlandais, cocher en néerlandais
Traductions
- coccyx en néerlandais - stuitbeen, stuit, staartbeen, stuitje
- coche en néerlandais - orkestreren, voorteken, kartel, vereenvoudigen, wraakgierigheid, kerf, merkteken, ...
- cochon en néerlandais - varkens, varken, zwijn, pig, varkens-, varkenshouderij
- cochonner en néerlandais - knoeien, modderen, afraffelen, beunhazen, rommel maken, stichten, een puinhoop
Mots aléatoires
Cocher en néerlandais - Dictionnaire: français » néerlandais
Traductions: geselen, chauffeur, conducteur, bedwingen, doorroeren, bestuurder, beteugelen, omroeren, betomen, roeren, zweep, controleren, checken, controle, nagaan, te controleren
Traductions: geselen, chauffeur, conducteur, bedwingen, doorroeren, bestuurder, beteugelen, omroeren, betomen, roeren, zweep, controleren, checken, controle, nagaan, te controleren