Tirer en néerlandais
Traduction: tirer, Dictionnaire: français » néerlandais
Langue de départ:
français
Langue d'arrivée:
néerlandais
Traductions:
stichten, oprichten, lanceren, rukken, bekoren, verplichten, personeel, vuren, stoten, aanlokken, uitrekken, scheur, doordrukken, paffen, forceren, vuur, trek, trekken, haal, te trekken, trekt
Mots associés
Autres langues
Mots associés / Définition (def): tirer
bon a tirer, bon à tirer, booba tirer dessus, tirer antonymes, tirer cartes, tirer dictionnaire de langue néerlandais, tirer en néerlandais
Traductions
- tirelire en néerlandais - spaarvarken, spaarpot, spaar varken, spaarpotje
- tirent en néerlandais - schieten, scheut, paffen, vuren, neerschieten, schiet, te schieten, ...
- tiret en néerlandais - scheutje, DASH, streepje, dashboard, vleugje
- tireur en néerlandais - gissing, schot, schutter, shooter, schietspel, schieter
Mots aléatoires
Tirer en néerlandais - Dictionnaire: français » néerlandais
Traductions: stichten, oprichten, lanceren, rukken, bekoren, verplichten, personeel, vuren, stoten, aanlokken, uitrekken, scheur, doordrukken, paffen, forceren, vuur, trek, trekken, haal, te trekken, trekt
Traductions: stichten, oprichten, lanceren, rukken, bekoren, verplichten, personeel, vuren, stoten, aanlokken, uitrekken, scheur, doordrukken, paffen, forceren, vuur, trek, trekken, haal, te trekken, trekt