Maîtrisent in het nederlands

maîtrisant in het nederlands - mastering, masteren, beheersing, beheersen
maîtrise in het nederlands - controle, titel, kop, opdracht, verordenen, aangrijpen, bestuur, ...
maîtriser in het nederlands - temmen, mennen, bewind, beheersen, origineel, richten, aanvoeren, ...
maïs in het nederlands - likdoorn, eelt, maïs, korrel, tarwe, weit, eksteroog, ...

Willekeurige woorden

aanroepen

boodschap

bejammeren in het engels

cinema in het engels

cycloon in het engels

dagen in het engels

overwegend in het engels

Maîtrisent in het nederlands - Woordenboek: frans » nederlands
Vertalingen: baas, heer, oorspronkelijk, meester, patroon, rector, grootmeester, directeur, origineel, apart, gemasterd, knie, de knie, onder de knie, beheerst